JOURNALISTIEKE NON-FICTIE: MOEILIJK GENRE VOOR BUITENLAND
{De Journalist, 14 nov, 2003}
De Nederlandse literatuur is het laatste decennium aan een ware opmars in het buitenland begonnen. Maar hoe zit het met het succes van Nederlandse non-fictie? Waarom worden er - relatief - zo weinig Nederlandse journalistieke boeken vertaald?
Nederlandse journalisten die succes hebben in het buitenland zijn dun gezaaid - zeker in vergelijking met Nederlandse fictie auteurs. Het afgelopen jaar werden alleen de boeken van Geert Mak, Frank Westerman en Linda Polman in meerdere talen vertaald. Eerst maar het goede nieuws: aan de kwaliteit ligt het niet. Dat is tenminste zo'n beetje de communis opinio onder Nederlandse uitgevers, journalisten en buitenlandse agenten die voor dit artikel werden geïnterviewd. Nederlandse journalisten schrijven prachtige boeken. Het probleem is alleen dat veel van die boeken niet interessant zijn voor een internationaal publiek. Non-fictie, in het bijzonder journalistieke non-fictie, is simpelweg een moeilijk genre om in het buitenland te verkopen. "De grensgevallen, boeken die het midden houden tussen literatuur en journalistiek, doen het eigenlijk nog het beste", zegt Joost Nijsen van Uitgeverij Podium die recentelijk Joris Luyendijks 'Een goede man slaat soms zijn vrouw' aan Duitsland wist te verkopen. Het is een indruk die wordt bevestigd door Laura Susijn, een Nederlandse agent die vanuit Londen opereert en schrijver-journalisten als Jan Brokken en Henk van Woerden vertegenwoordigt. "Wil je een non-fictie boek kunnen verkopen dan moet het een heel bijzonder onderwerp hebben en heel goed zijn geschreven. Je moet een gevoel hebben dat alleen deze journalist over dit bepaalde onderwerp had kunnen schrijven. Anders krijg je de reactie: als we daar een boek over willen dan zoeken we zelf wel een journalist die dat kan doen." Het zijn woorden die Nijsen uit hart gegrepen zijn. "Vorig jaar had ik een boek van Liesbeth Koenen en Rik Smits over e-mail etiquette. Dat was redelijk succesvol in Nederland. Maar als je daar in Frankrijk mee aan komt zetten, zeggen ze: daar hebben we eigen schrijvers voor." Voor Nijsen geldt dat een non-fictie boek van een "uitzonderlijke kwaliteit" moet zijn en het onderwerp "een algemene geldigheid" moet hebben. Nijsen: "Inderdaad, zulke boeken zijn zeldzaam. Misschien dat ik er één per jaar uitgeef."
Bij het beoordelen of een boek voor het buitenland geschikt zou kunnen zijn, wordt allereerst naar de verkoopcijfers gekeken, vertelt Françoise Gaarlandt van uitgeverij Balans, die veel journalisten in het fonds heeft. Maar met alleen verkoopcijfers kom je er niet. Volgens Gaarlandt moet het onderwerp "niet te Nederlands" zijn. "Ga je dan kijken wat er overblijft dan is dat helaas niet zo heel veel", zegt Gaarlandt die dit jaar Ad van Liempts Kopgeld in Engeland en Duitsland wist te slijten. "Het is inderdaad een beetje een treurig verhaal. Maar dat zegt echt niks over de kwaliteit van de Nederlandse journalistiek hoor," haast Gaarlandt daar aan toe te voegen. Mizzi van der Pluijm, uitgever bij Contact, is het met die constatering niet helemaal eens. Zij stelt vast dat op non-fictie niveau de Angelsaksische landen de toon zetten. In vergelijking daarmee staat de Nederlandse non-fictie toch een treetje lager en is dus moeilijker verkoopbaar. "In Angelsaksische landen hebben fictie en non-fictie dezelfde status. In Nederland wordt non-fictie nog steeds niet erg serieus genomen. Als je ziet hoe laatdunkend er soms op een topauteur als Midas Dekkers wordt gereageerd. Echt beledigend. Non-fictie schrijvers krijgen bij lezingen vaak te horen: wanneer ga je nou een echt boek schrijven."
Vertalingen van Nederlandse boeken - fictie en non-fictie - worden grotendeels bekostigd door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds, kortweg het productiefonds. Het productiefonds neemt zeventig procent van de kosten van vertaling voor zijn rekening. Van een auteur worden de eerste twee vertalingen gesubsidieerd, daarna moeten de uitgeverijen het zelf uitzoeken. Dat klinkt prachtig, maar er zit een addertje onder het gras: het productiefonds financiert een vertaling alleen wanneer er een contract met een buitenlandse uitgever is. Maar hoe verkoop je een boek als er geen vertaling is? Uitgevers zoeken een uitweg uit deze catch 22 door op eigen kosten een of twee hoofdstukken te laten vertalen. Omdat zoiets geld kost, gebeurt het eigenlijk zelden. Slechts als uitgevers persoonlijk zeer enthousiast zijn, de boeken goed verkopen en prachtige recensies hebben gekregen, probeert men actief het boek in het buitenland onder de aandacht te brengen.
Vanzelfsprekend vallen dan heel veel schrijvers buiten de boot en voor sommigen is dat een uitermate frustrerende ervaring, zeker voor journalisten die ervan overtuigd zijn dat ze een boek hebben geschreven dat een internationaal publiek kan en moet bereiken. Neem het voorbeeld van Linda Polmans boek 'K zag twee beren over het falen van VN-vredesmissies. Na publicatie in 1997 zag Polman haar boek, ondanks juichende recensies en een goede verkoop, langzaam een stille dood sterven. Polman vindt dat uitgeverij Atlas niet genoeg heeft gedaan om haar boek in binnen- en buitenland onder de aandacht te brengen. "Er werd me vooraf gezegd dat er geen tweede druk zou komen omdat ze in het verleden vaak met tweede drukken waren blijven zitten," zegt Polman. "Toen ik een debat organiseerde met Jan Pronk, journalisten en blauwhelmen, werd me bij Atlas te verstaan gegeven: 'Linda zou je dat nou wel doen, zoveel aandacht creëren voor dat boek want de oplage is maar zo klein.'" Weliswaar werden er pogingen ondernomen om het boek vertaald te krijgen, maar die liepen op niks uit. Uiteindelijk veranderde Polman van uitgever. Zes jaar na publicatie verscheen deze zomer een Engelstalige versie van haar boek bij de vooraanstaande uitgeverij Viking Penguin (en inmiddels is het boek ook in het Italiaans, Spaans en Japans vertaald). Dat was niet aan de uitgever te danken, maar aan vertaler Rob Bland. Die was zo onder de indruk van 'K zag twee beren dat hij uit eigen beweging het boek begon te vertalen en ermee ging leuren bij zijn contacten in de Britse uitgeverswereld. "Het heeft mij zeer verbaasd dat niemand het vertrouwen en het inzicht had dat dit boek een internationaal publiek zou kunnen bereiken", zegt Bland. Emile Brugman van Atlas is het daar uiteraard niet mee eens. "Wij hebben vreselijk ons best gedaan voor dat boek, een proefvertaling laten maken, maar helaas is het niet gelukt. Nu was het misschien het juiste moment voor dat boek." Voor Polman is de conclusie duidelijk. "Uitgevers zeggen altijd: een goed boek verkoopt zichzelf. Maar dat is dus niet waar. Als je het boek geschreven hebt, dan begint het pas. Wil je als auteur dat je boek verkoopt of wordt vertaald, dan moet je niet op de uitgeverij vertrouwen maar zal je daar zelf alles voor moeten doen."
"Utsukushiku shori seyo"
Boeken van Nederlandse journalisten worden voornamelijk in het Duits, Engels en Frans vertaald. Opvallend vaak echter vinden Nederlandse journalistieke boeken ook hun weg naar minder voor de hand liggende taalgebieden. Neem bijvoorbeeld het Japanse Johan Cruijff: utsukushiku shori seyo, jawel de vertaling van Ajax, Barcelona, Cruijff: het ABC van een eigenzinnige maestro van Frits Barend en Henk van Dorp. Stella Braams Grijze Wolven zal in het Armeens verschijnen en Joris Luyendijks Een goede man slaat soms zijn vrouw in het. Arabisch. Lieve Joris' reisboek De Poorten van Damascus uit 1993 is recentelijk in het Catalaans vertaald. Geert Mak is wellicht recordhouder exotische talen: Een kleine geschiedenis van Amsterdam verschijnt maar liefst in het Russisch, Tjechisch en Hongaars (naast natuurlijk het alledaagse Engels).
Bron: Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds (vertalingen vanaf 1999)
Jeroen van Bergeijk
|