Ik voelde me klein en verloren nadat ik vijfhonderfd kilometer langs deze afgrond had gereden. De enige tegenliggers waren road trains (vrachtwagens met drie opleggers) en een handvol grey nomads in hun terreinwagens met caravan. Dit stuk oceaan heet overigens The Great Australian Bight, officieel een baai.
Nu al al 1000 kilometer geen dorpen meer, alleen road houses – veredelde benzinepompen – waar vrouwen met snorren achter de kassa staan (of als het meezit een backpacker uit Schotland), waar een kopje oploskoffie 7 dollar kost en de benzine twee keer zo duur is als in de rest van het land. Maar ik klaag niet, sterker, als er weer zo’n benzinepomp opdoemt spring ik een gat in de lucht, blij met elke vleug civilisatie.
Die borden van gisteren staan er niet voor niks, zo blijkt maar weer. Plenty of road kill.